Siërra Nirwana

We zitten op een bank die al vochtig wordt van de dauw. Er is niemand in de buurt. Het klapwieken van een late vogel klinkt nog na in een zacht geruis van de bomen. De maan hangt laag, ze wordt gekieteld door de wieken van een windvanger in de verte.

Mijn lief houdt aan. Ken ik haar al goed genoeg? Moet ik het haar vertellen? Dat heb ik nog nooit gedaan. Ja, mijn vrouw weet ervan, maar die is dan ook vertrokken.

Ik draai mijn hoofd almaar, links rechts links, op en neer. Mijn hand streelt over mijn hals naar mijn kin en mond, en terug en weer, maar ik breng geen woord uit. Mijn bloed is voelbaar in mijn lijf, het jaagt rond.

Wat is er? fleemt ze naast mij. Haar gezicht lijkt gezwollen, het zakt weer naar mijn schoot.

Ik kan niets uitbrengen: waren de gevolgen maar te overzien, maar dat zijn ze niet. Ik blijf twijfelen. Zij zegt dat ik weliswaar aantrekkelijk ben maar tegelijk zo afhoudend, waarom toch? Ze heeft toch niets kwaads in de zin?

Natuurlijk wil ik best vrijen dat het een lieve lust is en me man voelen bij haar, een gewoon mens, waarom niet? Maar dit lijkt een droom, iets van lang geleden, een fantasie nog, een verhaal waar ik niet meer aan wil, niet durf.

Zeg het maar. Nu zuigt ze warempel mijn buikharen omhoog en begint me als een kat te likken.

Tsiisis, sist het uit mijn mond, tsiisis.

Er is wat, ik voel het. Mijn lief komt omhoog en blaast haar adem over mijn wang.

Goed, ik vertel het je… Ik wil niet mysterieus doen maar voel meteen al spijt. Het is nogal pijnlijk, waarschuw ik.

Voor mij?

Ook, hoewel… dat weet ik niet zeker. Jij bent vanavond wel dezelfde en tegelijk zo anders, zo actief en je vragen… Ik hoor mezelf nogal verward.

Gewoon vruchtbaar hoor, dat gaat over.

Ach.. nou goed dan. Er sist alweer een zucht uit me, ik adem zwaar. Eigenlijk wil ik niets vertellen maar ineens hoor ik mezelf beginnen: Het gebeurt een paar jaar geleden.

Wat gebeurt er?

Dat wat er is, waar ik mee zit… In het noordoosten van Colombia. Ik moet een fotoreportage maken over de indianen van de Siërra Nevada. Vanuit Santa Marta trek ik de heuvels in en kom ’s avonds in een gehucht zonder hotel.

Wacht, wordt dit een lang verhaal? Mijn lief begint haar blouse dicht te knopen.

Nee, ik hoop van niet, hoe korter hoe beter, ik denk er met afschuw aan. Ik rits mijn broek weer op orde en voel me al een stuk gemakkelijker.

De mensen die ik daar tref zijn behulpzaam en nieuwsgierig. Ze hebben interesse voor wat ik wil maar boven alles voor mijn apparatuur. Alles willen ze aanraken, vooral met de lenzen is dat een probleem, maar goed, op een gegeven moment moet ik gaan slapen. Er wordt me in hun schuurtje een schamel bed gewezen. Een vrouw, een jaar of negentien, Nathalia of Nathasia heet ze, een naam die daar niet hoort, brengt me een laken. Het is bevlekt en stinkt naar rotte rivierkreeft. Ik maak er een buidel van waarin mijn waardevolle spullen passen en knoop het aan mijn bed vast. Een matras ontbreekt, een paar veren zijn kapot en steken omhoog. Eerst ga ik op de grond liggen, maar de ratten zijn lastig.

Ik wacht even om mezelf de baas te worden nu mijn herinnering weer de walgelijke geuren in dat schuurtje oproepen, ze doen me nog altijd kokhalzen.

Wat rook je dan?

Ach, laat maar, ik wil het niet weten. Na een tijdje drapeer ik mijn kleren op dat bed en probeer ik de slaap te vatten. Het lukt, maar niet voor lang. Het duurt even voordat ik in de gaten heb wat er gebeurt. Nathasia heeft me stevig vast en pompt me wakker. Mijn lid wendt zich hemelwaarts en ik…

Wat vertel je me nou? Ze bevredigt je?

Dat zou ik zo niet willen noemen. Ze gooit haar rok omhoog en wil op me.

Wat? Hoe? Jeetje.

Ik draai me van mijn rug en hoe het dan gebeurt weet ik niet precies. Ze ruikt naar oude olie en is glad als een aal, dat weet ik nog. We raken in een worsteling, fel is ze en bijten dat ze kan, krabben kan het ook geweest zijn. Het valt allemaal in het niet met wat er daarna…

Is dit echt gebeurd?

Helaas.., je zult het niet willen horen. Zal ik stoppen? Nathasia oogt trouwens prachtig, omhangen met ananaskleurige kralen op haar koffiehuid, ik mag haar wel, maar dit is zo onverwacht, zo.. ze mist een voortand.

En toen?

Wil je het echt weten? Nou, ze werkt zich onder me, maar ze heeft haar hand nog steeds stevig om… ja, te gek eigenlijk, ik heb nog nooit zo’n grote… Had je wel eens een honkbalknuppel in je handen…?

Nu overdrijf je.

Was dat maar waar. Behendig als een berggeit springt ze omhoog, in gedeelten lijkt het wel, haar borstkas en hoofd naar boven, en dan weer hup haar onderkant omhoog en probeert ze me bij zich naar binnen te proppen. Alsof ze de manen vasthoudt van een wild paard dat ze temt! Het is niet eens dat ik van haar los wil om wat ze met me doet. Ik weet heus wel dat mijn situatie uitzonderlijk is, iets om te willen, zo vurig ben ik nog nooit bemind, van zo’n hartstocht heb ik geen weet. Al lijkt het een ranseling, ik word opgewonden, ik maak echt wat mee. Er vliegt van alles door me heen, afgrijselijke ziektes bijvoorbeeld, het maakt niet uit, maar wat komt vervloek ik eeuwig.

Wát komt er?

Ze perst me in zich, zo voelt het tenminste, alsof ik een pot mayonaise binnenglijd! Ik druk me omhoog, maar de arm waarop ik steun valt tussen mijn kleren door tot aan de grond. Had ik het laken maar gebruikt! Dat verdomde bed heeft alleen maar stangen en spiraalveren, ik hoor een overhemd scheuren of een broek, het doet er allemaal niet meer toe.

Waartoe, waar heb je het over?