De Kracht van de Onderzee

Op een zonnige woensdag in april fietsen Lovisa en Romke rakelings langs hun moeder. Zij staat de ramen te wassen met een bruine borstel aan een lange stok.

Pas op… mijn emmer! roept ze, wat zijn jullie wild.

Dag mam. Met een boog rijdt Lovisa -die al tien wordt- haar fietsje de schuur in. Romke glijdt met piepende remmen onderuit. Sorry hoor, dat komt door de haast. Haar grote broer van twaalf draagt een pet met zo’n stijve klep naar achteren.

Mama schudt haar hoofd. Haast? Hoezo? Jullie zijn vanmiddag vrij. Ze wrijft haar handen droog aan haar schort en loopt de keuken in.

We gaan naar de polder, mam. Rom leert me eieren zoeken!

Ja, we gaan meteen. Anders zijn de anderen ons voor.

Anderen? vraagt Lovisa verbaasd. We zouden samen…

De halve klas gaat, nou ja… wie durft… vertel ik onderweg. Romkes schooltas valt met een smak tegen de keukenmuur.

Spannend, hè mam? Wilde vogels! Lovisa glundert. Ganzen, zwanen…

Als je er maar van afblijft. Zwanen kunnen met hun vleugels rake klappen geven… en bijten doen ze ook.

We nemen een stok mee hoor… de polsstok, hè? Lovisa’s weigroene ogen glimmen van opwinding. Aan zo’n stok heeft ze nog nooit gehangen.

Die is veel te zwaar voor zo’n lang eind door de weilanden. Mama scheurt bladzijden uit de krant om er boterhammen in te pakken, lekker pittig met nagelkaas, en ze geeft er een krentenbol bij voor onderweg.

Dan geeft ze Romke een tik op zijn billen en Lovisa een aai over haar hoofd. Ze zijn klaar voor vertrek naar de wijde wereld in de polder.

Mama loopt mee naar buiten, ze pakt haar ragebol weer vast om verder te poetsen op de ramen. Kijk uit voor het water, hè…, horen jullie me?

 

De jonge eierzoekers lopen even later in hun laarzen hun dorpje uit. Romke heeft een glanzende appel van de tafel gepikt. Kijk eens, groot hè… wil je een hap?

Goh, mag dat? Ja, dat wil ik wel.

Ze bijten flink in de vrucht en huppelen dan hophop verder  over de droge diepe karrensporen in de klei.

Hoe gaat eizoeken eigenlijk? vraagt Lovisa even later.

Papa zegt: het is zoeken naar jezelf.

De laatste appelhap bolt hun wangen. Ze steken een houten brug over en komen bij het bedrijf van boer Koekoek waar een windturbine met twee armen onwillig draait. Monotoon dreunt er: drsjoem… drsjoem… drsjoem… Vier seizoenen lang, bij opstaan en slapen gaan, ja… op koninginnedag en zelfs bij twee minuten stilte. De schaduwen slaan als zwaarden op de grond, er is geen ontkomen aan. Een verminkte vogel ligt er voor de vreet.

Ik geef jou een hand hoor, zegt Lovisa zacht, terwijl ze naar de veren kijkt die nog lijken te willen opvliegen. Zwarte roofvogels huppen er verlekkerd rond.

Op het erf hangt een waslijn met natte kleren, maar niet die van boer Koekoek. Die is spoorloos… al een hele tijd. Niemand heeft hem meer gezien nadat hij op een avond de polder is ingelopen.