In dit boek doet Jelte verslag van zijn levenslange fascinatie voor de schilder Lourens Alma-Tadema (1836-1912) en diens oudste dochter, de schrijfster Laurence (1865-1940). Vanaf zijn vroege jeugd ontmoet Jelte de schilder op onvoorziene plaatsen en blijkt deze onontkoombaar, wereldwijd. Hij leert o.a. hoe de econoom Karl Marx de schilder beïnvloedt, de danseres Isadora Duncan door hem aan haar einde komt en Winston Churchill met Lourens werk de Tweede Wereldoorlog weet te beknotten.
Dit boek leest als een ode aan de schilder en zijn dochter, die als schrijfster en feministe ook opvallende waardering oogst.
Het werk van Lourens Alma-Tadema is een vrucht uit de versmelting van kennis en fantasie. Zijn werk is tastbaar zintuiglijk, besprenkeld met een verleiding die noch klassiek is noch hedendaags, het blijkt van alle tijden.
Op 9 September 2016 verscheen Alma-Tadema, Vader en dochter, schilder en schrijfster met een feestelijke presentatie in het voormalig woonhuis van de schilder café De Ossekop in Leeuwarden. Foto’s vindt u hier en het artikel in de Leeuwarder Courant hier. Een kritiek van NBD Biblion vindt u hier.
Uit Alma-Tadema, Vader en dochter, schilder en schrijfster, citaat uit hoofdstuk 5, publicatie september 2016:
In de zomer van mijn laatste schooljaar trein ik voor mijn werkstuk over het magisch realisme naar Hoboken, waar in dit verband een intrigerende schrijver woont. Hij is ook van de kweekschool en tot leraar opgeleid. Intussen maakt hij school door zijn boeken.
Met overbodige bedeesdheid groet ik hem. Zonder dikdoenerij geleidt hij me naar wat zijn schrijfklooster lijkt en meesmuilt haast verlegen over zijn ‘jonge gast uit het lage noorden’. Gekleed in een coltrui lijkt hij letterlijk rondborstig. Zijn opmerkingen over mijn oord van herkomst, waar hij nog nooit een stap zette, raken een gemoedelijke toon. Hij is meteen indrukwekkend met zijn joviale uitstraling die me een meester toont naar wie ik graag luister. Prettig aangedaan door de verheven en gelijk intieme sfeer, staan we naast elkaar alsof ik hem al jaren ken. Jonge collega en vriend, noemt hij me, ik glimlach. Hoe anders dan gedacht verloopt onze ontmoeting.
Om een houvast te hebben wil ik met De komst van Joachim Stiller beginnen, een als magisch realistisch aangeduid boek dat een paar jaar eerder is verschenen en tot ver over de grenzen wordt geroemd. Het merkwaardige boek is me door een bijdetijdse leraar als verplichte kost voorgezet. Het magisch realisme, beweerde hij, koestert je kinderlijke ziel. Ik spitte het boek een paar keer door met aanhoudende verbazing.
Mijn oog trekt onverhoeds naar het omslag van een boek dat er op de bijzettafel ligt. Het komt me bekend voor, de afgebeelde man lijkt enigszins op degene die er naast me heel aanwezig is. Terwijl hij zijn pijp stopt en ik het boek even in de hand wil nemen hoor ik hem zeggen: dat is Alma Tadema, godes schilderszoon. Neergedaald in jouw streek, is het niet? Verbouwereerd staar ik de schrijver aan. Neem die stoel, knikt hij charmant en met een ingetogen lach die hij deze middag vaker laat zien.
Ik heb aan hem veel te danken, begint hij me uit te leggen. De komst van Alma Tadema heeft mijn leven zin gegeven, hij tovert mij een andere wereld, een wezenlijke in de al zichtbare om ons heen, zijn voorstellingsvermogen overstijgt eeuwen beschaving. Alma Tadema is zonder weerga, een buitenaards genie met een gans aardse uitstraling, zijn energie ongekend. Zijn passie voor… hoe het te noemen… het ultieme van mogelijke schoonheid op deze aarde lijkt de drijfveer in zijn leven. Dit zichtbaar maken. Deze levenszin overmant mij, ja, wie niet met ogenblikken van begrip, verstand zo ge wilt?
Verbluft staar ik hem aan. Maar geen schrijver, zo werp ik tegen.
Dat valt te bezien. Hij schuift een stoel langszij en kijkt me indringend aan: Ken je hem?
Wel, dat is te zeggen, afbeeldingen heb ik wel gezien, over hem gelezen ook, zijn geboortehuis zocht ik eens op en een woning in Leeuwarden waar hij opgroeide. In mijn familie is hij geen onbekende.
Dat valt dan mee. De schilder beviel bij jullie niet zo, meen ik te weten. Wat er bij jullie boven het maaiveld uitsteekt… Hij kijkt me aan en houdt zijn wenkbrauwen opgetrokken.
Ik kan hem moeilijk ongelijk geven.
Maar alle gekheid daargelaten, ge kunt mijn werk niet plaatsen zonder hem te kennen.
Wel heel onverwacht, hoor ik mezelf verbaasd. Zonder erg vouw ik mijn papier met voorbereide vragen op. U bedoelt dat zijn interesse voor klassieke culturen ook de uwe is?
Zeker vriend, zeer zeker. Zijn realistische weergave van de materie heeft me vanaf het begin geholpen mijn fantasie te exploreren. In zijn benadering van de feiten is hij een wetenschapper en buitendien gebruikt hij de nieuwste technieken. Alma Tadema fotografeert – bij wijze van spreken – reeds voordat de camera is uitgevonden. Hij neemt letterlijk de maat van al wat hem voor zijn lenzen komt. De schilder toont het grootste respect voor de kleinste details, hij getuigt zo van een uitzonderlijke verantwoordelijkheid. Hieruit spreekt een weldadige toewijding aan de schone kunsten. Kan ik u iets te drinken aanbieden? Een pint op dit tijdstip valt niet verkeerd.
Ik zit er overdonderd bij en zeg al: ja, graag! voordat ik me afvraag wat een pint is. Terwijl de schrijver terugkomt en me een groot glas aanreikt waarin hij volop schuim schenkt en me daarop hartelijk toeknikt, vraag ik naar de weergave van die kleinste details: Hoezo is dat uitzonderlijk?
Kijk naar uw meesters, vriend: een Rembrandt, een Vermeer en ga maar door. Zij richten het licht op fraaie zaken: een kinderhoofdje met een traan, een hand met een liefdesbrief, koppen van stand met de meest gewichtige in het midden, of een aardappel, een vrek, een stilleven, een maagdelijke dood. Ge kent ze allemaal, maar er omheen is duisternis, geen klaarheid van dingen die rondom zijn maar evenzeer hun invloed uitoefenen in het dagelijks leven.
We moeten ook iets te raden houden, onderbreek ik hem.
Zeker, daar draait het om, de vragen die achterblijven. De uitdaging bij het scheppen is er nooit alleen. Ook degene die een kunstwerk beluistert, het bekijkt of leest, zal zich afvragen wat hij of zij zelf bezielt. Ge kunt u geen oor of oog van een ander toe-eigenen. Onze kunsten scheppen een engagement en confrontatie met de essentie van elk individu. Vandaar zijn zij nimmer eenduidig maar veelstemmig. Naar aanleiding van hetzelfde werk wordt er verenigd en getwist. Is dat niet zo, mijn vriend?
Ik steek mijn pint omhoog als instemming hoewel zijn woordenstroom – die met enig vuur gepaard gaat – mijn begrip wel enigszins bekoelt. Wat bedoelt hij nou helemaal? Een Vermeer, opper ik, om hem kunt u toch niet heen?
Dat hebt ge goed gezien. Dat licht boven zijn Delft is onuitwisbaar, zeker. Vermeer wordt niet ten onrechte aangehaald wanneer we over Alma Tadema praten. Terwijl de schrijver aan zijn pijp trekt, knikt hij instemmend. Ook zijn oog voor detail, mijmert hij verder, evenzeer… goed gezien. Zij beiden verbeelden omgevingen waarin hun personages sereen verkeren. Hun ogenschijnlijk realisme is een ideale abstrahering, een doorleefde werkelijkheid die we als tijdloos ervaren. Deze is essentieel, mijn vriend, zij is onmisbaar om liefde te ervaren.
Laat Alma Tadema, vraag ik monter, met zijn lichtschijnsel tot in de hoeken van zijn doeken, wel ruimte voor een raadsel? Bij deze beleefdheidsuiting om het gesprek niet eenzijdig te laten, bij deze afgelebberde gelegenheidsvraag, voel ik het schaamrood al op mijn wangen voordat ik aan mijn oprisping een wending kan geven. Mijn pint plast op de tafel, zo zonder controle zit ik er ineens vreemd te doen. Het is ook verraad. Juist Lourens’ licht heeft me opgevrolijkt en doen verlangen erin te verkeren. Heb ik er niet zonnig willen rondstruinen met eigen verrassingen in mijn mouwen? Met zijn kunst weet ik mezelf in wat een ander maakt, iets extra’s wat niet mijn ik is, dat buiten me bestaat maar wel mijn aandacht opslurpt.
De schrijver puft rondjes rook uit en kijkt me een ogenblik aan. Zijn stevige neus snuift terwijl zijn hoofd achterover knikt, hij denkt even na en vraagt naar het klokuur. Kom vriend, zegt hij dan, ik zal je naar ons museum begeleiden. Door zijn pijp almaar naar mij te bewegen, beklemtoont hij zijn volgende woorden.
Welaan vriend, begint hij, het licht waarin Alma Tadema ogenschijnlijke details laat baden maakt zijn unieke verdienste uit. Hij laat stipt het realisme van het ware zien. Er is geen ontkomen aan. Alles telt, groot of klein, schitterende en ook gewone uiterlijkheden. Als in een verscholen wereld van kinderogen waarnaar we blijvend verlangen. Geen bedrog, geen luiheid die in een schaduw hangt, geen vlucht van onbekwaamheid in nalatigheid, in de weglating der dingen. Hij dwingt niet te kijken naar één punt, één blik of gebeurtenis. Een feest van democratie, vriend, dat vindt ge bij uw Rembrandt niet. Er is geen dwang, geen ego noch gebod. Hij laat u schouwen in uw eigen leven. Ultieme voorwaarden voor ware magie, mijn vriend. Alma Tadema doet bij mij al uw meesters vergeten. Wat zegt ge daarvan?
Verstomd hang ik in het kussen van mijn stoel, elk zintuig is alert. Zijn woorden echoën in mijn oren. Bij het opstaan wankelen mijn benen. Wat overkomt me hier? Ik ben hier voor de schrijver, niet voor de schilder. Dacht ik eerder dat beppe zonderling werd met haar verhalen over Lourens, heit misschien al dementeerde, ging ikzelf eens op de loop met de schilder, nu staat hier een beroemd schrijver over hem te oreren. Mijn alarmbellen worden met zijn lach feestelijk ingepakt. Dat vriendgedoe van de schrijver bevreemdt me wel, een eigenaardigheid vind ik. Na wat brieven zie ik hem pas voor het eerst.