Welgedaan in Hindeloopen

Onderweg lopen we in Workum, tegenover een winkel met antieke spullen, de katholieke kerk binnen. Men offert er munten aan Maria en steekt er kaarsen aan. Zij lacht minzaam en onophoudelijk. We denken haar te doorgronden en schudden bij de verholen miss onze hoofden. Er warrelt alleen wat meelij door ons lijf, geen meeleven. We rijden verder.

Niet veel later zitten we onder een overkapping bij de sluis aan de Hindelooper haven, knus met ons drieën, als een eenheid. Op het leugenbankje, zeg ik luidop. Maar mijn oude maten bespreken de waarheid en niets anders dan die. We verhalen al een tijdje uit de schemerige spinsels van ons geheugen.

Ineens gaat het over een combinatie die altijd verkeerd afloopt: vrouw en geld.

Altijd? Ik twijfel. Ja, menen ze naast mij. Vrouwen zijn er voor het kind, niet voor de knip. Wat een sleetse praat.

Mijn maten lijken overigens deeltjes van mezelf: door de geest, denkt de jongste, de banaliteit, zegt de oudste. Hier over vrouwen fantaseren… Ze veranderen nooit maar hun wezen verteert ons. We meesmuilen, willen terugkijken, maar zoals meestal gekscheren we maar wat. Een verloren leven – ook in geval van de liefde – betekent voor een keuter- of herenboer hetzelfde.

Voor ons liggen plezierboten met pracht en praal, hun masten fier naar de hemel gericht. Het klotsende water schittert in het zachte zonlicht. Vroeger lagen hier vissersboten, vertel ik en sommige waren voor de vracht. Nu ligt er een kapitaal, reageert hij links van me. Speelgoed, denkt de ander, for men only. Op de dekken lopen inderdaad alleen mannen heen en weer.

Vrouwen liggen altijd onder, zegt de eerste en hij grijnst.

Altijd? twijfel ik weer.

Nooit een boot gehad?

Wel een vrouw.

Sommige mannen steken hun verdiensten in een boot…

Of in een vrouw…

Heit schoof zaterdags een bruin briefomslagje naar mem, herinner ik me. Heimelijk over de tafel tussen onze borden broodpap door. Ze schoof het in haar schort zonder wat te zeggen. Honderd gulden voor zijn vijftig uren zwoegen, een vermogen! Zelf moet hij bij haar bedelen voor wat in de pocket.

Vijftig jaar geleden…

Ja, more than fifty.

We zwijgen. Voorbijgangers zien ons als kindse aapjes met oren, ogen en de mond verscholen, weg van de wereld. In ons zelf gekeerd zitten wij er als één beeld. Huismussen zullen op ons neerdalen, kwetteren en zich kunnen wassen. De dagschaduw kruipt al op tegen het vangmuurtje bij de haven. Rechts van me wordt een sigaretje gerold en in het overhemd geborgen, een teken van losbandigheid en zorg ineen. Links wordt weer gegrijnsd, alsof het denken is vastgelopen in schaamtevolle verwarring. Wij weten ons onderweg en voelen ons werkelijk thuis; te laat in ons leven maar op tijd voor gewijde grond.

 

Waar denk je aan? Het is alsof er wat geest wakker wordt en ik het tegen mezelf heb.

Ach, het komt door het water… ineens ben ik weer in het land van vroeger.

Door het water?

En mijn vrouw. Die was nog thuis.

Hou toch op, joh, nu wil ik meer weten, plaag ik en ga gerieflijk achterover hangen. Er zal een zoveelste ervaring worden opgehaald, dagenlang hagelt het herinneringen en butst het van verhalen.

Het gebeurde in Colombia, begint hij. Ik ben klaar met een linke klus en heb veel geld op zak.

Hoeveel? Nog altijd opscheppen, gaat het door me heen.

In dollars? Meer dan vijfduizend. Mijn vrouw komt over uit Canada, we willen het continent verkennen.

Nou joh, geen kleinigheid. Een droom!

Was dat maar waar. Ik haal haar van het vliegtuig en met zo’n skeletbus hotsen en botsen we naar Barranboos, ook een havenstadje, maar zonder god of gebod. Het geld moeten we nog voor traveler cheques wisselen. Het is net siëstatijd. Die lui daar liggen graag en wij maar heen en weer drentelen voor de bank. Nu kwam mijn vrouw uit de kou en de zon is haar als vuur, ze smelt als boter waar ik bijsta, dus ik houd een taxi aan voor naar the beach. Dom natuurlijk. Wel water, maar geen wind of luwte en beschutting tegen de zon. Er liggen ontelbare, gloeiende steentjes om ons op te braden en achter ons is er een woud van riet in slib met daar bovenuit wat gammele huisjes op palen. Mijn vrouw zit er met de kleren op haar hoofd en staart naar waar het water in de hemel lijkt over te gaan. Ik ben wel wat gewend maar the heat burned my meat. Het wordt mij ook te veel, de sokken dus uit, de broek. Het water maar in. Jij eerst, zegt ze.